Artikelen
Ik zit weer veel te lang achter mijn computer, want ik zoek een nieuw liedje, dat aansluit bij de belevingswereld van mijn leerlingen. Mijn vrouw hoort mij zuchten.
‘Wat is er?’ vraagt ze.
‘Ik zoek inspiratie!’ roep ik.
Maar dat is natuurlijk onzin. Ik zoek gewoon ‘iets leuks’, waarvan ik hoop dat mijn leerlingen het ook ‘leuk’ zullen vinden. En dat is het dan. Terwijl ik ook wel weet dat echte inspiratie iets heel anders is. Als ik echt inspiratie zoek, kan ik beter een middag rondbrengen in een kleuterklas. Want wanneer ik daar tegen de kinderen zeg:
’Ik zou dolgraag met jullie willen zingen over de sterren, die je ’s nachts ziet, voor je gaat slapen. En over de maan. Maar ja, ik heb geen liedje over de maan. Wie van jullie weet er een zinnetje over de maan? Dan gaan we dat samen zingen.’
Dan gaat er altijd een vinger de lucht in. En als ik even later zeg:
‘Eén zinnetje is misschien wat weinig voor een liedje. Wie weet er nog een zinnetje?’
Dan helpen de kinderen mij met volle overgave. Dan zingen ze om de beurt hele verhalen, die ze ter plekke verzinnen. En leren ze mij in hun onschuld alles over onbevangenheid. Het is niet toevallig dat ik het hier expliciet over kleuters heb. De ellende van het voortdurend alles toetsende onderwijs is dat het kinderen afleert om impulsief te zijn, om zomaar vanuit het niks iets te roepen en om ter plekke iets te improviseren. Met als gevolg dat kinderen vanaf 9 à 10 jaar veel vaker denken: Ik neem geen enkel risico meer. Bedenk zelf maar wat. En dan roep ik wel dat het stom is. Ik kan het die kinderen niet kwalijk nemen. Ik kan ze hoogstens laten merken dat ík hen wèl de ruimte geef waar ze recht op hebben. Omdat het voor iedereen mogelijk is om de kunstenaar in jezelf in leven te houden. Of te reanimeren. Niet door eindeloos te surfen op internet, maar door te luisteren naar het jonge kind. En naar het jonge kind in jezelf
ZINGmagazine nr 110 april 2023
Ik zing zelden zuiver. Niet dat ik knettervals zing, maar echt zuiver, nee. Ieder audiotrack in Cubase levert mij het keiharde bewijs: meer dan zeventig procent van wat ik heb ingezongen bevindt zich een fractie boven of onder de door mij bedoelde frequentie. Dat is niet erg. Integendeel. De imperfectie maakt mijn stem menselijk. Wanneer ik een van de mogelijkheden binnen het computerprogramma gebruik om de toonhoogte te corrigeren klinkt mijn stem als die van een robot. Wat niet veel meer is dan een alleraardigst effect. Binnen de muziekwereld wordt het begrip zuiverheid op verschillende manieren benaderd. Zo kan het zijn dat een pianostemmer, een clavecimbelstemmer, een uitvoerend musicus en een componist elk een totaal ander soort zuiverheid nastreven. De enige overeenkomst is dat hun begrip van zuiverheid slaat op ‘frequentie’. Een van de grootste toonzetters die Nederland ooit gekend heeft, Harry Bannink, had een uitgesproken hekel aan geschoolde stemmen. Hij componeerde het liefst voor mensen die niet of nauwelijks toon konden houden, mensen zoals Aart Staartjes en Bert Plagman (Tommie van Sesamstraat). Harry Bannink wist van iedere acteur/actrice voor kinderprogramma’s als Sesamstraat en Het Klokhuis wat zijn/haar stembereik was, en vooral waar het een beetje begon te wringen. En dan schreef hij, vooral bij zielige liedjes, de belangrijkste noten precies zó dat de luisteraar er de moeite, de menselijkheid er doorheen voelde. Hij begreep dat het bij het vertolken van sommige liedjes niet in de eerste plaats ging om de zuiverheid van de toon, maar om de geloofwaardigheid van de emotie. Mijn doelgroep bestaat uit kinderen van de basisschool. En ik acht het niet als mijn voornaamste taak om hun zuivere nootjes te laten zingen, maar wel om ze zo jong mogelijk te leren luisteren, en af te stemmen op elkaar, en om ze zoveel mogelijk onbekommerd samen te laten zingen, zodat ze zich ten diepste verbonden voelen. Mochten zij later pianostemmer, uitvoerend musicus of clavecimbelbouwer willen worden, dan zullen zij hun gehoor later ongetwijfeld verfijnen, en specialiseren. Maar ik sta aan de basis van hun totale menselijke ontwikkeling, en vind dat díe zo zuiver mogelijk moet zijn.
ZINGmagazine nr 108 jan 2023
Het klinkend resultaat van een ongeoefend basisschoolklasje is vrijwel altijd extreem: het is gebrul, of er komt nauwelijks geluid uit de keeltjes. Inmiddels weet ik dat de brullende klas niet brutaal, en de zwijgende klas niet verlegen is. Er is gewoon nog geen gevoel voor nuance. Zelf pak ik dit euvel bijvoorbeeld zo aan bij een klas waar geen geluid uit komt: ik verklap dat ik thuis een zelf gebouwde versterker heb, waar een vreemde volumeknop op zit. Ik neem een potlood tussen de duim en wijsvinger van de ene hand en vertel verder: ‘Meestal staat de knop op zacht,’ en draai de punt van het potlood met mijn andere hand helemaal naar rechts dus voor de klas naar links. ‘Maar af en doe zet ik hem luid’, zeg ik, en draai met mijn andere hand het potlood heel even de tegenovergestelde kant op. ‘Weet je wat?’ stel ik voor, ‘wij gaan met z’n allen Happy Birthday zingen, en jullie zingen zoals de knop staat. Natuurlijk beginnen we zacht.’ Zo laat ik de klas de eerste regel van Happy Birthday zingen. Vlak voor de tweede regel draai ik met veel misbaar de knop om. Gebrul stijgt op. Vlak voor de derde regel draai ik de knop resoluut terug. De klas zingt weer zacht. Vlak voor de vierde regel zet ik de knop plotseling in het midden. Het resultaat is een klas die, tot haar eigen verbazing, normaal zingt. En zo formuleer ik het dan ook: ‘Ja, dit is dus gewoon.’ Bij een klasje dat aanvankelijk alleen maar brult, doe ik precies het tegenovergestelde: ik verklap dat mijn versterker gewoonlijk luid staat, maar ook heel zacht gezet kan worden. En natuurlijk beginnen we ook met het vertrouwde brullen. Maar wanneer de knop uiteindelijk bij de vierde regel ineens in het midden wordt gezet is het resultaat precies hetzelfde: een normaal zingende klas. En ik glunder dan. Want voor veel kinderen is dit de allereerste van honderden vervolgstappen om, al opgroeiend, te leren nuanceren. En niet alleen met betrekking tot het zingen op een bepaald volume.
ZINGmagazine nr 109 feb 2023
Pieter weet nu al dat Josha dat waarschijnlijk niet zal doen. En hij neemt het haar niet eens kwalijk. Want Josha is, net als alle andere kinderen, door het bestaande schoolsysteem geconditioneerd om uitsluitend te studeren mits daar een diploma, getuigschrift of desnoods een zesje tegenover staat. Of om dreigende gevolgen te voorkomen. Maar ach, voor zo’n vriendelijke muziekleraar als Pieter hoeft ze natuurlijk niet bang te zijn. Peinzend stommelt hij naar beneden, want iedere afgezegde leerling betekent de mogelijkheid om een half uur deel uit te maken van het gezinsleven. De kinderen weten dat, dus zodra hij de tuin in stapt wordt er geroepen:
‘Hoi pap, kom je spelen met de bal?’
Hij gaat zitten.
‘Gaan jullie maar spelen. Ik ben wel scheidsrechter.’
‘Nee, we doen het zonder scheidsrechter.’
Zuchtend staat hij op.
‘Goed, dan ga ik wel op doel staan.’
‘Nee, we willen ook geen doel.’
‘Ja luister eens, zonder doel kun je ook geen doelpunten maken.’
‘We doen niet aan doelpunten.’
‘O nee? Maar hoe kun je dan winnen?’
‘We willen niet winnen en ook niet verliezen.’
Uit het veld geslagen kijkt Pieter naar zijn kinderen.
‘Maar wat willen jullie dan wèl?’
‘Gewoon spelen.’
Hier moet hij even over nadenken. Langzaam komt het lang vergeten gevoel van het doelloos en onbekommerd spelen bij hem boven. De herinnering aan zijn gelukkige kinderjaren, toen hij eindeloos kon spelen met alles wat voorhanden was. Aan de vrijheid die zijn ouders hem altijd gaven om te ‘klooien’. Wat doorgaans meer problemen dan oplossingen opleverde. Maar waardoor hij uiteindelijk wel een gezonde dosis zelfvertrouwen en zelfredzaamheid ontwikkelde.
‘Doe nou wat!’ roept de jongste.
‘O ja.’
Het volgende moment is hij gezellig aan het dollen met de kinderen. Tot ineens Iris, de volgende leerling bij de tuindeur staat. Het half uur is voorbij gevlogen. Neuriënd loopt hij voor het verlegen meisje uit naar boven.
‘Het was heel druk van de week,’ piept ze halverwege,,‘ dus ik heb niet zo veel geoefend’.’
‘Dat kan gebeuren,’ zegt hij. ‘Kom, we gaan lekker spelen.’
ZINGmagazine nr 107, okt 2022
Het is een veel gebruikt zinnetje, dat mij wordt toegefluisterd, wanneer ik een Zingkikker Workshop kom geven aan het team van een basisschool. Het is opvallend hoe hard vele leerkrachten oordelen over hun eigen stem. Ze vinden die zo abominabel, dat ze zich er voor menen te moeten verontschuldigen. Of ze zijn misschien zo bang voor mijn eventuele kritiek op hun stem tijdens de workshop (“U kunt echt niet zingen. Verontschuldigt u zich daarvoor.”) dat ze die alvast proberen voor te zijn.
Het lage muzikale zelfbeeld van leerkrachten is een groot probleem binnen het muziekonderwijs op de basisschool. Bovendien gaat het over van generatie op generatie, want de leerkracht draagt niet alleen zijn / haar kennis en wijsheid over op het kind, maar op onbewust niveau ook zijn / haar angsten en krampachtigheden. Dus lijkt het mij goed om het probleem eens nader te bekijken.
De stem is het enige instrument ter wereld dat zich binnen het lichaam bevindt. Daarom kan het laten klinken van dit instrument gevoeld worden als het tonen, het blootleggen van je innerlijk of zelfs je hele persoonlijkheid. Je stelt je als mens kwetsbaarder op wanneer je zingt, dan wanneer je op een trommel slaat. Daarom is iedereen die ooit negatief commentaar heeft geïncasseerd op zijn / haar stem, op dat moment per definitie in meer of mindere mate gekwetst, onzeker, of in het geval van een compliment, afhankelijk van meer complimentjes gemaakt. Talloze muzikaal onzekere leerkrachten hebben mij toevertrouwd hoe ze ooit als brommer hun mond moesten houden tijdens het zingen in de klas. Of hoe ze als pabostudent slechts met moeite een zesje wisten te behalen voor hun muziekexamen. Daarom voel ik mee met alle leerkrachten die, in een poging om nooit meer opnieuw gekwetst te worden, het zingen liever overlaten aan een andere collega, aan een vakleerkracht of aan het digibord. Het valt ze niet kwalijk te nemen. Tegelijkertijd kan ik het de makers van digitale filmpjes niet kwalijk nemen dat zij zowel een leemte in het onderwijs, als een gat in de markt vullen, en de toch al overbelaste leerkracht een extra uitvlucht bieden om niet zèlf spontaan en á capella een liedje in te zetten in de klas. Ook kan ik het televisiemakers niet kwalijk nemen dat zij hun vak uitoefenen en vrolijke , interactieve amusemensprogramma’s maken, die vervolgens worden nagespeeld binnen het onderwijs. Terwijl de formule van die programma’s altijd weer eindigt met één winnaar, maar tegelijkertijd ook met meerdere kandidaten die het níét gehaald hebben, en die daardoor in meer of mindere mate, bewust of onbewust gekwetst zijn. En uiteindelijk kan ik het mijzelf niet kwalijk nemen dat het mij jaren heeft gekost, voor ik me tijdens het lesgeven genoeg op mijn gemak voelde om tot deze persoonlijke conclusie te komen:
Goed onderwijs geven is belangrijker dan mijn angst om voor gek te staan.Juist omdat ik mijn eigen kwetsbaarheden ken, besef ik hoe belangrijk het is dat ik mijn eigen leerlingen NIET kwets. Dat het binnen het onderwijs in allereerste plaats gaat om mijn relatie met de leerling, en daarna pas om mijn leerstof. Dat het niet mijn eerste taak is om kinderen zuiver te laten zingen, maar om er voor te zorgen dat de leerlingen een goed gevoel over zichzelf behouden, inclusief over hun stem. Dat ik ze mag leren dat hun stem niet hetzelfde is als hun persoonlijkheid, maar dat het wel een prachtig, persoonlijk instrument is, dat je op talloze manieren kunt leren bespelen, gewoon door te oefenen. Deze visie vul ik tijdens iedere les weer anders in.
ZINGmagazine nr 103, feb 2022
‘LET OP!’
riep ik als puber voor de grap tegen een autoritaire leraar.
‘Hoezo?’ reageerde hij.
‘Niet zo brutaal he,’ antwoordde ik, vrolijk onze rollen omdraaiend.
Enfin, even later stond ik op de gang.
Tja, een sluimerend gevoel voor taal, gecombineerd met een summiere opvoeding, leverde wel vaker conflictueuze situaties op tijdens mijn vroege carrière als leerling.
Nu ik zelf vele jaren leraar ben geweest, begrijp ik beter waarom de betreffende leraar zo korzelig reageerde op mijn brutaliteit. Waarschijnlijk was hij niet alleen gepikeerd omdat ik zíjn tekst afpakte, maar voelde hij zich ook ietwat betrapt. Want het is waar: niet alleen leerlingen, maar ook leraren letten niet goed op.
Ook ik gedroeg mij als beginnend leraar bijzonder onoplettend.
Globaal gezien bevonden mijn gedachten zich tijdens de les
IN HET VERLEDEN (bijvoorbeeld: Wat heb ik gisteravond ook al weer voorbereid? Oei daar heb je dat kind, dat de vorige keer zo lastig was.)
IN DE TOEKOMST (bijvoorbeeld: Zullen ze mijn lesje leuk vinden? Hoe zullen ze reageren? Hoe zal ik reageren als de klas negatief reageert? )
OF BIJ MEZELF. (Bijvoorbeeld: Hoe kom ik over? Hoe red ik mij hier uit? Val ik niet door de mand?)
Maar ondertussen zaten er wel dertig leerlingen voor mijn neus. Leerlingen die mij, stuk voor stuk, op alle mogelijke manieren wilden duidelijk maken:
‘HALLO! IK BEN HIER! IK BESTA! IK WIL GEZIEN WORDEN, GEHOORD WORDEN! LET OP MIJ! LET OP! NU!’
Wat ik nogal beangstigend vond, omdat het gedrag van leerlingen mij voortdurend wakker schudde, en confronteerde met de keiharde werkelijkheid. Wat ik vervolgens formuleerde als een ‘ordeprobleem’.
Tot ik op enig moment het volgende inzicht had:
Zolang mijn eigen gedachten alle kanten op gaan, zal ik nooit in staat zijn om orde aan te brengen in het hoofd van mijn leerlingen, en is het huichelachtig om te roepen dat ze moeten opletten.
Daarmee ontstond direct de vraag:
IS HET MOGELIJK OM NU VOOR HONDERD PROCENT AF TE STEMMEN OP MIJN LEERLING(EN), ZONDER AF TE DWALEN?
Voortaan ben ik mij die vraag blijven stellen. Van moment tot moment. Elke les weer. En nog steeds.
Het is geen ‘hoe’-vraag, maar een dóévraag.
Want op het moment dat die vraag gesteld is, ben ik nieuwsgierig, sta ik open voor de werkelijkheid, reageer ik in alle vrijheid, vanuit mijn eigen vakgebied, als vanzelf en moeiteloos. en geef van moment tot moment antwoord op de vraag. Niet in taal, maar in handelen.
Ik wil dit stukje opdragen aan Evaristos Glassner.
Tijdens de moeilijkste jaren van mijn leven was hij mijn lieve piano- en orgelleraar. Hij had geen methode, en hij zei geen briljante dingen. Maar als ik me weer eens door een stukje van J.S. Bach heen worstelde, kwam hij achter mij staan, legde zijn hand op mijn schouder, verbond hij zich met mij, en mij met Bach.
Blogs
a) het leren om taken te verrichten.
b) het leren om aandachtig met elkaar om te gaan.
Voor je kunt verwachten dat een klas rustig, stil en aandachtig is, zul je eerst zèlf rustig, stil en aandachtig moeten zijn.
Vermijd muzikale wedstrijden. Tegenover iedere winnaar staan steevast gekwetste verliezers. Aan een winnaar is het lastig les geven. Die heeft namelijk al gewonnen, en laat zich niks zeggen. Aan een verliezer is het ook lastig les geven. Die is namelijk gekwetst, en bang om opnieuw gekwetst te worden. Naar welke (of wiens) normen worden kinderen bewust of onbewust be-(ver)oordeeld? Muzikale vrijmoedigheid vind je alleen in een veilige omgeving, bij kinderen die er zeker van zijn dat ze nooit voor gek worden gezet, of voor de leeuwen geworpen. Kortom: Muziekwedstrijden zijn heel gezellig om naar te kijken, maar hebben niets met zinvol onderwijs te maken. Lang leve de feestelijke voorstelling zonder jury!
Waarom zouden we hierbij niet de regels van het contrapunt gebruiken? J.S. Bach heeft er miljoenen mensen mee verblijd. Hieronder een persoonlijke poging om zijn muzikale denkwereld te vertalen naar de manier waarop wij nu in 2023 met elkaar in gesprek zouden kunnen gaan. Aanvullingen en verbeteringen zijn natuurlijk welkom.
gedachtegang.
-Onlogische sprongen in de melodie zijn niet toegestaan. Een grote sprong moet gevolgd worden door een loopje naar beneden.
-Loze kreten zijn niet toegestaan. Elke gedachtesprong moet naderhand in verband kunnen worden gebracht met het onderwerp.
-Wanneer de ene stem een sprong maakt, kan de andere stem dat beter niet doen.
-Een tritonus moet altijd vermeden worden.
-De melodielijn moet een climax of hoogtepunt hebben.
-Aan het begin en einde moeten de stemmen consonant zijn.
-De stemmen moeten het liefst in tegengestelde richting bewegen
-Tussen twee stemmen mag de afstand niet meer dan een decime zijn (tien toonladder-eigen tonen).
-De baslijn is altijd het uitgangspunt voor de compositie
In een lokaal, gevuld met prachtig Orff materiaal, xylofoons, metallofoons, klokkenspelen, maar ook talloze ritme instrumentjes zei ik -min of meer in een opwelling - tegen een groep fantastische muzikanten:
‘Goeiemorgen bakkers,Het is tijd voor de technische proef:
Bak als groep een MUZIKALE WINTERTAART van vier minuten.
Je mag gebruik maken van het volgende materiaal:
-Melodisch: C D E G A
-De Es en de As mogen ook, maar beschouw die noten als peper en zout:
Dus … niet te weinig maar ook niet te veel.
-Ritmisch: alle mogelijke ritme instrumentjes.
Maar bespeel straks niet meer dan 2 instrumenten.De vereisten voor een geslaagde MUZIKALE WINTERTAART zijn:-Een subtiel begin
-Een stevig middenstuk met verschillende lagen van 3kwarts- en 4kwartsmaat over elkaar heen.
-Gelardeerd met genoeg kruiden (denk aan de Es en de As) en andersoortige uitglijders.
-Een zoete afronding.
Tip: Less is more.Jullie krijgen 1 minuut om je instrumenten (max twee per persoon) bij elkaar te zoeken.
Terwijl jullie samen de taart maken, ga ik daar 4 minuten lang van genieten.
…
Bakkers klaar … en bakken maar!’
De groep schiep vervolgens op intuïtie een muziekstuk van 4 minuten.
Ik luisterde alleen maar, met mijn ogen dicht.
Natuurlijk riep ik ook dingen als:
‘Bakkers, jullie zijn halverwege!’ en ‘Nog één minuut!’
Mede hierdoor voelde de groep wanneer het stuk tot een hoogtepunt moest komen en wanneer afgerond moest worden.
Enfin, het resultaat was verbluffend. Kippenvel.
En nu denk ik dat ik dit ook kan doen met iedere groep bovenbouwers, die mij wil verrassen met een mooi muziekstuk. Vooral wanneer ik laat merken dat ik ze vertrouw.
Het enige wat ik achterwege liet was de jurering.
Een goede muziekles kent namelijk geen afvallers.
Dus ik gaf alleen maar aan dat ik heel erg goed naar ze geluisterd had.
Dat was alles.
O ja: Wat ook anders was dan in Heel Holland Bakt:
De deelnemers moesten de keuken netjes opruimen, dus ze krijgen na afloop de opdracht:
‘Leg je spulletjes precies terug op de plek waar je ’t gepakt hebt.’
Ik heb tegenwoordig gelukkig wat meer tijd om mijn oude liedjes te her-arrangeren of netjes af te mixen. Dan plaats ik bijvoorbeeld de bas, de basedrum en de zang in het midden van het spectrum, en dan alle andere instrumenten zoveel mogelijk verspreid over links en rechts. Ook zorg ik ervoor dat twee instrumenten die op dezelfde plaats in het spectrum zitten, elkaar de ruimte geven. Bijvoorbeeld door de basgitaar heel even te laten dimmen op het moment dat de kickdrum klinkt, zodat die er ‘doorheen’ kan komen. Aldoende merk ik hoe fijn het is om de dingen hun juiste plaats te geven. En om te merken dat een liedje dat eerst nogal ‘vol’ leek, ineens luchtiger, breder of kleurrijker kan worden, zonder iets te dumpen.
En vervolgens denk ik: Is het niet de schoonste taak van ieder mens? Gewoon voortdurend de dingen de juiste plaats geven? De musicus de nootjes, de schrijver de woorden, de schilder de verf, de beeldhouwer de beitel, en ieder mens met al z’n gedachten de hele dag.. . Ik krijg er een heel opgeruimd gevoel van.
Ja, muziekles geven is een vak. Een hoogwaardig vak als het goed wordt uitgeoefend. Wat mij betreft is het een kunstvorm, en benader ik het als zodanig.
Ja, jarenlange training is nodig om alle mogelijke liedjes moeiteloos instrumentaal te kunnen begeleiden.
Ja, door je te verdiepen in vakken als harmonieleer, liedkunde en analyse, en solfège, kun je ook jezelf levenslang blijven ontwikkelen, wat als vanzelf doorwerkt in je lessen.
Ja, psychologische en pedagogische kennis helpt enorm bij het leren begrijpen van je leerlingen.
Ja, grondige kennis van methodiek en didactiek zijn nodig om je lessen structuur te kunnen geven en om kennis en vaardigheden begrijpelijk over te kunnen brengen.
Ja, een uitgebreid en gevarieerd repertoire is nodig om ieder moment binnen iedere les zinvol te laten zijn.
Ja, een zekere aanleg voor het vak kan hierbij een voordeel zijn.
Maar het allerbelangrijkste, datgene binnen het vak waardoor leerlingen je twintig of zelfs dertig jaar later opbellen om je te vertellen dat ze jouw lessen levenslang met zich meegedragen hebben, daar bestaat geen methode voor. Natuurlijk, er zijn vele methodes die roepen dat ze dat wel zijn, maar dat is slechts merchandising.
De poort naar levenslang muzikaal geluk wordt voorgesteld als een enorme zware deur, en muziekmethodes presenteren zich als een sleutel om die deur te openen. En overal zie je muziekspecialisten die zich afvragen welke sleutel uit die enorme bos gekozen, of zelfs aangekocht moet worden.
Terwijl de deur als vanzelf opengeduwd kan worden, met iets waaraan ik even geen naam wil geven, omdat het per definitie iets anders is dan het woord dat we er aan geven,
Sterker nog, wat mij betreft ìs er helemaal geen deur.
Theo
Ik trek graag op met mijn collega Theo. Hij is een levenskunstenaar. Naar eigen zeggen heeft hij geen uitgesproken talent voor zingen, rekenen, sport of taal. Maar wat hij wel heeft, maakt al zijn onvermogens onbelangrijk: Hij benadert ons vak namelijk als een kunstvorm. In de praktijk houdt dat in dat hij, met alle kennis en vaardigheden in zijn achterhoofd zijn klas, maar ook ieder kind individueel benadert zoals een schilder het doek, zoals de pottenbakker de homp klei, zoals een schrijver het boek of het gedicht: Geïnteresseerd, respectvol, regelmatig afstand nemend, ernstig, vrolijk, en soms ook supersnel handelend, vanuit een plots inzicht. Net als een schilder, als een dichter of als een beeldhouwer, is hij in de eerste plaats gericht op kijken, lezen en aftasten, en daarna pas met schilderen, schrijven, schaven, schuren of hakken. Die zaken vloeien er alleen maar uit voort. En hoe vaak heb ik hem al horen zeggen: ‘Niet ik, of wat in de boekjes staat bepaalt hoe het verder moet, maar het werk dat voor me ligt.’
Ik beschouw Theo als een scheppend kunstenaar, want ik zie hoe hij inzichten schept bij het levende materiaal waarmee hij werkt, zijn leerlingen. Niet alleen op taal- of rekenkundig gebied, maar op het hele leven. En het doet mij altijd goed om bij hem in de buurt te zijn, want hij straalt in al zijn rust een enorme energie uit. Nooit zal hij een burn-out krijgen, want alles wat hij doet, komt van binnenuit, en als hij even moe is, gaat hij zitten en rust uit tot hij er weer tegenaan kan.
Hoewel hij fysiek gezien niet bestaat en ik zijn naam zojuist verzonnen heb, bestaat Theo wel degelijk. Al meer dan veertig jaar zit, woont, werkt hij ergens in mij. Hij is mijn enige onderwijskundige houvast, mijn rode draad. Soms, wanneer ik van streek ben, of bedolven onder de administratieve rompslomp, raak ik hem kwijt. Maar dan weet ik dat hij geduldig wacht totdat ik hem weer zie, en pikken we het samen weer op.
En ja, ik weet dat alles waar Theo voor staat, volkomen absurd is voor degene die ons vak niet ziet als een kunstvorm. Maar de leerlingen worden er gelukkig van. En wij ook.